Over Wapengelde, Wapenschildt, Waepnvelt en Wapenveld.

De eerste vermelding van Wapenveld komt voor als Wapegelde op een lijst van inkomsten uit de tijd rond 1150 van het klooster te Werden in de buurt van het Duitse Essen. Het klooster ontving in de negende eeuw inkomsten uit verscheidene bezittingen op de Veluwe. De naam heeft geen verband met een wapen, maar met een wapel, wat een poel, moeras of veenplas betekent.
Met andere woorden: rond Wapenveld was sprake van een laag gebied met plassen. Niet verwonderlijk, want de IJssel was nog niet bedijkt en het water kon ver de zandgronden opstromen. Dat laag liggende land blijkt ook uit de oude veldnamen rond Wapenveld zoals Flessenberg (vles=plas), de Wangen (wang = glooiend land langs water), het Broek (Moerasland) en de Hullen (heuveltjes). De buurtschap Wapenveld krijgt levensruimte toen aan het eind van de 14e eeuw grote stukken land langs de IJssel werden ingedijkt. De rivier de IJssel had tot dan toe vrij spel tot aan de zandgronden en de heuvels van de Veluwe. Zoals dat overigens (uniek voor Nederland) nog steeds het geval is met het Kloosterbos dat doorloopt tot in de uitwaarden van de IJssel. Door het bedijken en afwateren werden er grote stukken moerasachtig gebied omgevormd tot vruchtbare weidegronden. Met name het Wapenvelder Broek, zich uitstrekkend tot Vorchten, werd het belangrijkste weidegebied in de gemeente Heerde. Dat dit deel het meest vruchtbaar was, blijkt ook uit de bebouwing van Wapenveld waarvan de oudste delen zich bevinden aan de Oostzijde van het Apeldoorns Kanaal.

In de huidige Bruggenhoek, langs de Lagestraat, de Griftdijk en ook in de richting van de Werven en Marle met de imponerende boerensteden staat de oudste bebouwing. Voordat het Apeldoorns Kanaal werd gegraven (1824-1829), was het De Grift die in de ontwikkeling van Wapenveld belangrijk was. De Griftdijk was de belangrijkste verbinding met Heerde en Hattem.

Op oude kaarten is te zien hoe die weg vanaf Heerde langs de Grift bij de Manenbergerbrug overging in de Klapperdijk (Klepperdijck geheten in 1748) en dan verder richting Hattem. Bij de Manenbergerbrug was de naam te vinden van herberg Het Zwarte Paard. Toen in 1624 een stuk land werd verkocht, gebeurde dat in het Zwarte Paard. Het was een knooppunt want via de Manenbergerbrug kon men ook Veessen en Vorchten bereiken. Al in 1519 was er sprake van een 'breden wech’ naar deze dorpen, waarvan met name Veessen als haven aan de IJssel belangrijk was.

In 1720 komen we de vreemdste aanduiding tegen van het huidige dorp. Op de IJsselkaart staat de aanduiding “Swert Perd” bij de plaatsnaam Wapenschildt.

In de eerste helft van deze eeuw gaan de ontwikkelingen snel. In 1824 werd begonnen met het graven van het Apeldoorns Kanaal.

Het Apeldoorns Kanaal bood meer mogelijkheden dan allen vervoer en afwatering. Dat water ook een krachtbron is wisten de vele papiermakers in deze omgeving maar al te goed. Eén van hen was Lubbertus van Gerrevink die vanaf de jaren 1820 een papiermolen in Heerde had op het landgoed Vosbergen. Hij zag de mogelijkheden en vroeg een vergunning voor de bouw van een paperfabriek met 40 arbeidsplaatsen. In 1838 kon er gebouwd worden. Hij investeerde 150.000 gulden, een voor die tijd enorm bedrag. Ruim een jaar later draaide de fabriek tot volle tevredenheid.
Daarmee had Wapenveld één van de eerste machinale papierfabrieken van Nederland. De bouw van de fabriek was (en is) voor de werkgelegenheid in het toen puur agrarische Wapenveld ongelooflijk belangrijk. Het betekende een geregeld bron van inkomsten in een tijd van schrijnende armoede onder de arbeiders en dagloners. Hoe belangrijk de papierfabriek was voor het dorp, geven de cijfers uit 1926 weer: in de hele gemeente Heerde stonden 252 mannelijke arbeiders geboekt, waarvan 194 werkten bij papierfabriek Cramer.

Wapenveld was in 1843 een buurtschap, van een echte dorpskern was geen sprake. De bebouwing was vrijwel helemaal te vinden aan de Oostzijde van het Apeldoorns Kanaal in de bruggenhoek, langs de Kanaaldijk en in de richting van Werven en Marle waar de boerenhofsteden liggen. Verder stonden er aan de westzijde van het Apeldoorns Kanaal wat boerderijen tussen ruwweg het gebied dat begrensd wordt door de Flessenbergerweg, de Wildekampseweg en de Klapperdijk en het Apeldoorns Kanaal, de grindweg Apeldoorn – Zwolle, de Revelingseweg, Lagestraat en Hogestraat.

De wegen waren allemaal buurtwegen, dat hield in dat ze door buurten zelf onderhouden moesten worden tot en met het vegen van de mest toe. In de notulen van de gemeenteraad komt dat onderwerp verschillende keren aan de orde. Zo is er op 3 april 1847 proces verbaal opgemaakt tegen landbouwer Derk Augustinus “wegens verzuim van te werken aan de publieke wegen”.
Uit 1924 is een verzoekschrift bekend van Buurtcommissie Wapenveld, ondertekend door 76 inwoners met veel bekende Wapenveldse namen als IJzerman, van Ommen, Fredriks, Bredewoud, Zwerus, Landman en Remmers. Zij vroegen de gemeente om het onderhoud voor haar rekening te nemen. Het zou te ver voeren om alle wegen uitvoerig te behandelen. Een aantal wegen is al heel oud, zoals de Breeweg, de Wildekampseweg, de Roldes en de Hullenweg zijn bekend in 1753.
Liggen tussen het Apeldoorns Kanaal en de IJssel de rijke landbouw- en weidegebieden. Het Luttenbroek, het Wapenvelder Broek en de uiterwaarden zorgen ervoor dat er grote boerenhofsteden verrijzen. Het gedeelte tussen het kanaal en de Groteweg is een overgangsgebied waar ook geboerd wordt. Maar hoe dichter naar de Groteweg, hoe slechter de grond: klapzand. Ten westen van de huidige Groteweg was dat nog slechter: uitgestrekte zandverstuivingen en heidevelden bepaalden daar het beeld in 1843.

Koning Willem I heeft zich ergingespannen om deze gronden te ontginnen. Lang niet iedereen was daar echter gelukkig mee. Op 13 juni 1848 schreef een groep van deze gebruikers een brief aan de gemeente. Het schrijven was ondertekend door de volgde inwoners: E. IJzerman E. van Olst, W. Steenbergen, W. Renshof, J. Kers, G. van Laar, L. Eilander, H. Boeve, M. Horst, J.J. Visser, D. van Ommen en H. Boeve. Toch was de ontginning van de heidevelden en zandverstuivingen noodzakelijk. Regelmatig verdwenen na een storm goede landbouwgronden onder dikke lagen zand. Onder de heidevelden zit wel prima drinkwater. Dat ontdekten ook de gemeente Kampen en Zwolle. In 1890 kocht de gemeente Zwolle voor 33.000 gulden in totaal 470 hectare bos waarmee een deel van het Heerder bezit de naam Zwolse bos kreeg.

Wapenveld telde in 1843 bijna 800 inwoners. Dat waren voor een deel boeren, boerenarbeiders, fabrieksarbeiders bij de papierfabriek en de steenfabrieken en de dagloners. De kapitale boerderijen langs de IJssel boden nogal wat werkgelegenheid. Toen was er sprake van gemengde bedrijven waar veel handen nodig waren. Je was al een “grote boer” als er tien tot twaalf koeien werden gemolken.
De dieren werden gehouden in een potstal die gestrooid werd met wat stro en vooral heideplaggen. Eens per jaar werd de potstal helemaal leeggehaald. Op het land werden aardappels, rogge en boekweit verbouwd. Er was alleen sprake van organische mest en deze was zeer kostbaar. Vaak konden akkers maar eens in de twee jaar bemest worden. Door die wijze van bemesten ontstonden de enkgronden met een vruchtbare bovenlaag zoals de Wapenvelder Enk.

De fabrieksarbeiders en dagloners woonden in kleine huisjes, soms niet meer dan een plaggenhut en allen hadden een eigen stukje land dat na de zware dagtaak bewerkt moest worden. De allerarmsten vond men langs de zoomkant, de gronden tussen de bebouwde streken en de algemene heide en de zandduinen. Voor Wapenveld met name de buurten Veldzijde en de Zandgaten.

De dagloners pakten alle soorten werk op. Meestal was dat veld of boerenarbeid en het buurloon bedrijf vijf cent. Werkzaamheden die ze uitvoerden waren bijvoorbeeld heide maaien, plaggen houwen, gras en koren maaien en dorsen. Daarnaast moesten ze ook hun eigen stukje land bewerken.

Altijd waren er geiten die niet alleen de melk maar met de schapen ook de kostbare mest moesten leveren voor de arme zandgronden. Daar werden aardappels en rogge op verbouwd. Soms kon er ook een biggetje gehouden worden dat met geitenmelk en aardappels groot gebracht werd. Een toom kippen maakte de veestapel compleet en de eieren werden verkocht of geruild tegen zout en andere producten. De levensomstandigheden van deze mensen waren zwaar. Ze woonden in hutten van vijf bij zeven meter waarvan een gedeelte was ingericht als deel voor de geiten en het andere vee. In het voorste gedeelte werd geleefd, daar was de vuurplaats, waar werd gegeten en geslapen. Men sliep in twee bedsteden: een voor de ouders en een voor de kinderen


Bovenstaande gegevens zijn overgenomen uit de speciale uitgaven van de Heerder Historische Vereniging genaamd Wapenveld honderdvijftig jaar dorp 1843 - 1993