Op oude kaarten is te zien hoe die weg vanaf Heerde langs de Grift bij de Manenbergerbrug overging in de Klapperdijk (Klepperdijck geheten in 1748) en dan verder richting Hattem. Bij de Manenbergerbrug was de naam te vinden van herberg Het Zwarte Paard. Toen in 1624 een stuk land werd verkocht, gebeurde dat in het Zwarte Paard. Het was een knooppunt want via de Manenbergerbrug kon men ook Veessen en Vorchten bereiken. Al in 1519 was er sprake van een 'breden wech’ naar deze dorpen, waarvan met name Veessen als haven aan de IJssel belangrijk was.
In 1720 komen we de vreemdste aanduiding tegen van het huidige dorp. Op de IJsselkaart staat de aanduiding “Swert Perd” bij de plaatsnaam Wapenschildt.
In de eerste helft van deze eeuw gaan de ontwikkelingen snel. In 1824 werd begonnen met het graven van het Apeldoorns Kanaal.
Het Apeldoorns Kanaal bood meer mogelijkheden dan allen
vervoer en afwatering. Dat water ook een krachtbron is wisten de vele
papiermakers in deze omgeving maar al te goed. Eén van hen was Lubbertus van
Gerrevink die vanaf de jaren 1820 een papiermolen in Heerde had op het landgoed
Vosbergen. Hij zag de mogelijkheden en vroeg een vergunning voor de bouw van
een paperfabriek met 40 arbeidsplaatsen. In 1838 kon er gebouwd worden. Hij
investeerde 150.000 gulden, een voor die tijd enorm bedrag. Ruim een jaar later
draaide de fabriek tot volle tevredenheid.
Daarmee had Wapenveld één van de eerste machinale papierfabrieken van
Nederland. De bouw van de fabriek was (en is) voor de werkgelegenheid in het
toen puur agrarische Wapenveld ongelooflijk belangrijk. Het betekende een
geregeld bron van inkomsten in een tijd van schrijnende armoede onder de
arbeiders en dagloners. Hoe belangrijk de papierfabriek was voor het dorp,
geven de cijfers uit 1926 weer: in de hele gemeente Heerde stonden 252
mannelijke arbeiders geboekt, waarvan 194 werkten bij papierfabriek Cramer.
Wapenveld was in 1843 een buurtschap, van een echte
dorpskern was geen sprake. De bebouwing was vrijwel helemaal te vinden aan de
Oostzijde van het Apeldoorns Kanaal in de bruggenhoek, langs de Kanaaldijk en
in de richting van Werven en Marle waar de boerenhofsteden liggen. Verder
stonden er aan de westzijde van het Apeldoorns Kanaal wat boerderijen tussen
ruwweg het gebied dat begrensd wordt door de Flessenbergerweg, de
Wildekampseweg en de Klapperdijk en het Apeldoorns Kanaal, de grindweg
Apeldoorn – Zwolle, de Revelingseweg, Lagestraat en Hogestraat.
De wegen waren allemaal buurtwegen, dat hield in dat ze door buurten zelf
onderhouden moesten worden tot en met het vegen van de mest toe. In de notulen
van de gemeenteraad komt dat onderwerp verschillende keren aan de orde. Zo is
er op 3 april 1847 proces verbaal opgemaakt tegen landbouwer Derk Augustinus
“wegens verzuim van te werken aan de publieke wegen”.
Uit 1924 is een verzoekschrift bekend van Buurtcommissie Wapenveld,
ondertekend door 76 inwoners met veel bekende Wapenveldse namen als IJzerman,
van Ommen, Fredriks, Bredewoud, Zwerus, Landman en Remmers. Zij vroegen de
gemeente om het onderhoud voor haar rekening te nemen. Het zou te ver voeren om
alle wegen uitvoerig te behandelen. Een aantal wegen is al heel oud, zoals de
Breeweg, de Wildekampseweg, de Roldes en de Hullenweg zijn bekend in 1753.
Liggen tussen het Apeldoorns Kanaal en de IJssel de rijke landbouw- en
weidegebieden. Het Luttenbroek, het Wapenvelder Broek en de uiterwaarden zorgen
ervoor dat er grote boerenhofsteden verrijzen. Het gedeelte tussen het kanaal
en de Groteweg is een overgangsgebied waar ook geboerd wordt. Maar hoe dichter
naar de Groteweg, hoe slechter de grond: klapzand. Ten westen van de huidige
Groteweg was dat nog slechter: uitgestrekte zandverstuivingen en heidevelden
bepaalden daar het beeld in 1843.
Koning Willem I heeft zich ergingespannen om deze gronden te ontginnen. Lang niet iedereen was daar echter
gelukkig mee. Op 13 juni 1848 schreef een groep van deze gebruikers een brief
aan de gemeente. Het schrijven was ondertekend door de volgde inwoners: E.
IJzerman E. van Olst, W. Steenbergen, W. Renshof, J. Kers, G. van Laar, L.
Eilander, H. Boeve, M. Horst, J.J. Visser, D. van Ommen en H. Boeve. Toch was
de ontginning van de heidevelden en zandverstuivingen noodzakelijk. Regelmatig
verdwenen na een storm goede landbouwgronden onder dikke lagen zand. Onder de
heidevelden zit wel prima drinkwater. Dat ontdekten ook de gemeente Kampen en
Zwolle. In 1890 kocht de gemeente Zwolle voor 33.000 gulden in totaal 470
hectare bos waarmee een deel van het Heerder bezit de naam Zwolse bos kreeg.
Wapenveld telde in 1843 bijna 800 inwoners. Dat waren voor
een deel boeren, boerenarbeiders, fabrieksarbeiders bij de papierfabriek en de
steenfabrieken en de dagloners. De kapitale boerderijen langs de IJssel boden
nogal wat werkgelegenheid. Toen was er sprake van gemengde bedrijven waar veel
handen nodig waren. Je was al een “grote boer” als er tien tot twaalf koeien
werden gemolken.
De dieren werden gehouden in een potstal die gestrooid werd met wat stro en
vooral heideplaggen. Eens per jaar werd de potstal helemaal leeggehaald. Op het
land werden aardappels, rogge en boekweit verbouwd. Er was alleen sprake van
organische mest en deze was zeer kostbaar. Vaak konden akkers maar eens in de
twee jaar bemest worden. Door die wijze van bemesten ontstonden de enkgronden
met een vruchtbare bovenlaag zoals de Wapenvelder Enk.
De fabrieksarbeiders en dagloners woonden in kleine huisjes,
soms niet meer dan een plaggenhut en allen hadden een eigen stukje land dat na
de zware dagtaak bewerkt moest worden. De allerarmsten vond men langs de
zoomkant, de gronden tussen de bebouwde streken en de algemene heide en de
zandduinen. Voor Wapenveld met name de buurten Veldzijde en de Zandgaten.
De dagloners pakten alle soorten werk op. Meestal was dat veld of boerenarbeid
en het buurloon bedrijf vijf cent. Werkzaamheden die ze uitvoerden waren
bijvoorbeeld heide maaien, plaggen houwen, gras en koren maaien en dorsen.
Daarnaast moesten ze ook hun eigen stukje land bewerken.
Altijd waren er geiten die niet alleen de melk maar met de
schapen ook de kostbare mest moesten leveren voor de arme zandgronden. Daar
werden aardappels en rogge op verbouwd. Soms kon er ook een biggetje gehouden
worden dat met geitenmelk en aardappels groot gebracht werd. Een toom kippen
maakte de veestapel compleet en de eieren werden verkocht of geruild tegen zout
en andere producten. De levensomstandigheden van deze mensen waren zwaar. Ze
woonden in hutten van vijf bij zeven meter waarvan een gedeelte was ingericht
als deel voor de geiten en het andere vee. In het voorste gedeelte werd
geleefd, daar was de vuurplaats, waar werd gegeten en geslapen. Men sliep in
twee bedsteden: een voor de ouders en een voor de kinderen
Bovenstaande gegevens zijn overgenomen uit de speciale uitgaven van de
Heerder Historische Vereniging genaamd Wapenveld honderdvijftig jaar dorp 1843
- 1993